Tijd
glijdt
als zand
door mijn vingers
of
het haakt,
raakt,
maakt
me blij:
weer een dag,
maand, jaar erbij.
Tijd
glijdt
als zand
door mijn vingers
of
het haakt,
raakt,
maakt
me blij:
weer een dag,
maand, jaar erbij.
Zo af en toe laat hij zich al weer zien: de mist. Passend bij de nazomer. Misschien willen we er nog niet aan, want het is nog zomervakantie, maar toch waren er al weer enkele mistige ochtenden.
De mist ‘heeft
iets’, vind ik: de wereld is kleiner, je kunt minder ver voor je uit kijken.
Dingen aan de horizon, zoals windmolens en kerktorens, zijn voor even
verdwenen. Het is windstil. Misschien wil je vertragen, verstillen.
Wat had ik enkele
weken geleden geluk. Ik had een vaartocht geboekt. ’s Morgens heel vroeg. De
enige van die organisatie voor dit jaar. En juist op die morgen was het mistig.
Adembenemend. Sereen, zou ik bijna zeggen.
Om kwart over vijf stapte ik de deur uit en maakte alvast deze foto:
Dit gedicht
schreef ik als vervolg op ‘Uit’.
Want hoe kun je uit staan als je nog veel vast houdt? Misschien wel vast moét
houden? Loslaten kan klinken alsof je iets of iemand als een baksteen laat
vallen. Met het risico op bezeren. Kun je misschien, in plaats van loslaten,
iets doorgeven? Doorgeven aan God? Doorgeven aan een medemens? Die mee helpt
dragen? Je staat niet alleen.
‘Laat het maar
los’
klinkt zo
eenvoudig.
Toch houd je
vast,
staat schouder
aan schouder.
Je hoeft niet proberen
alles wat ‘moet’.
Laat het
gebeuren:
zweet, tranen,
bloed.
De wereld raast
door:
de piepjes, de
bliepjes,
de pingels en
rinkels,
appjes,
berichten, sms,
kijk hier, zie
daar,
het bezorgt je
stress.
De wereld raast
door.
En jij?
Adem in, adem
uit,
stel je haar voor
zonder verwachting,
zonder geluid.
Je hoeft niet
proberen,
laat het maar
gaan.
Het mag je leren
eens uít te staan.