Kleine
krokus. Wat sta je daar fier boven de grond. Je witte kop steekt scherp af
tegen de donkere aarde. Misschien val je mij daarom nog meer op. Ik glimlach.
In het najaar heb ik je als bolletje gepoot en nu kom je boven, als eerste van
je soortgenoten. Je stengeltjes waren er al een tijdje en nu ook je bloem. Wat
een lef, om zo op te vallen. Je oogt krachtig, zelfverzekerd. Dat zou ik zelf
niet durven hoor. Eerst maar wachten tot er meer krokussen zijn en ik niet zo
opval. Samen ben je sterk.
Terwijl
ik je op de foto zet, valt me nog iets op. Het is een andere kant van jou. Je
blaadjes zitten nog dichtgevouwen, zorgvuldig om elkaar heen. Als een soort
bescherming. Teder is het woord dat in mij opkomt. En wat bescherm je dan? Je
geeft je geheimen nog niet prijs. Wat is er nodig dat jij je openstelt?
Zonlicht? Warmte? Meer krokussen om je heen? Andere planten? Of moet iemand je
een handje helpen? Ik? Nee, ik ga je niet helpen. Niet omdat ik het niet wil.
Maar ik weet dat ik je juist níet help als ik je openmaak. Dan
forceer ik, want je bent er blijkbaar nog niet klaar voor.
Wat zegt mij dit, als mens? Ik schreef al dat ik er niet aan moet denken om daar als eerste te staan. Zo opvallend. Maar vooral: zo kwetsbaar, zo vooropgaand. Nee, ik zou eerst de andere krokussen in bloei willen zien en dat ik dán ga bloeien. Ik hoef niet voorop, laat een ander maar eerst. Die ander, die meer durft, dingen beter kan dan ik. Maar ik wil wél volgen. De ander ondersteunen. Samen optrekken. Anderen tot bloei laten komen. En dan samen één grote bloemenzee. Allemaal gelijk? Nee, het is en wordt een bloemenzee met verschillende vormen, verschillende kleuren, verschillende bloeiperiodes, verschillende kwaliteiten. Wetend Wie de bloei geeft, durf ik het aan. En jij?